Ons beeld van Rochus Meeuwiszoon

door Jenneke Groeneveld

de held van 5 april 1572


Bij het derde eeuwfeest van de inneming van Den Briel -het groots landelijk gevierd jubelfeest in 1872- besteedde de Brielse feestcommissie weinig aandacht aan Rochus Meeuwiszoon. Daar was niet iedereen het mee eens: al snel werd het plan geopperd om voor de 'wakkere timmerman' een gedenksteen te plaatsen. Helaas kwam dit voorstel te laat om nog in overweging genomen te worden. Deze teleurstelling voor de Rochus Meeuwiszoon-vereerders betekende niet dat het openhakken van het sluisje door Rochus Meeuwiszoon als een onbelangrijk wapenfeit beschouwd werd. Integendeel, iedere Briellenaar kende de verdienste van Rochus Meeuwiszoon. Hij was de timmerman geweest die op 5 april 1572, met gevaar voor eigen leven, het sluisje in de dijk had opengehakt. Door zijn optreden was de polder ondergelopen en was er voor de Spaanse soldaten, die op het punt stonden Brielle te heroveren, geen ander redmiddel geweest dan zo spoedig mogelijk te vluchten en het eiland Voorne te verlaten. Het is duidelijk dat Rochus Meeuwiszoon met dit optreden een zeer belangrijke rol heeft gespeeld bij de verlossing van de Spaanse onderdrukking.

Een wat scherper beeld van Rochus Meeuwiszoon

Rochus Meeuwiszoon heeft zijn leven lang in Den Briel gewoond en heeft natuurlijk ook zijn sporen in het Brielse archief achtergelaten. Drie landelijk bekende archivarissen, die het Brielse archief op Rochus' naam en daden doorzochten, hebben dan ook, ieder op zijn manier, een bijdrage kunnen leveren aan de kennis over de man die op 5 april 1572 een sluisje openhakte.

Zo zond de landarchivaris Hendrik van Wijn, die rond 1780 in Brielle werkte, aan de geschiedschrijver Jan Wagenaar enige Bijvoegsels voor zijn standaardwerk De Vaderlandsche Historie en maakte daarbij de opmerking: "'s Lands vrijheid is een onsterfelijk dank aan deze burger en Stadstimmerman verpligt".

De Brielse archivaris ds. Hendrik de Jager, die een eeuw na Van Wijn het Brielse archief doorzocht, was daardoor, zoals hij verklaart: 'in staat wat meer aangaande Rochus Meusze te zeggen dan door zijn 'geleerde' voorganger (Van Wijn) bekend werd gemaakt'. Zo onderzocht De Jager wat voor soort timmerwerk Meeuwiszoon uitvoerde en wie zijn opdrachtgevers waren en probeerde hij meer inzicht in zijn geslachtsnaam te krijgen. De Jager ontdekte ook dat Rochus bij het openhakken van het sluisje een 'kwetsuur' opliep in de vorm van een blijvend lichaamsgebrek. In zijn tijdschriftartikel Rochus Meuszoon, De wakkere Brielsche Timmerman, schrijft De Jager hierover:

''t Is zoo, geen enkele geschiedschrijver maakt van zulk een kwetsuur gewag, maar het is desniettemin een feit, dat Rochus Meusze bij het "openen van de sluysen" in 1572 zeer gekwetst werd. Wat Van Wijn, Wagenaar en Hooft niet hebben vermeld, is door Rochus Meusze zelven bericht in een verzoekschrift, dat door hem in 1596 bij de Staten van Holland ingediend werd en waarop die Staten den 15den Mei van dat jaar eene beschikking namen. 't Verwondert mij, dat de Staten-resolutie, waaruit de gezegde bijzonderheid blijkt, aan de aandacht onzer historieschrijvers ontsnapt is'.

De derde Brielse archivaris, Johan Been, deed het onderzoek van zijn voorgangers nog eens over en vulde het aan met de meer persoonlijke feiten uit het leven van de mens Rochus Meeuwiszoon. In zijn persoonlijke schrijfstijl, vol empathie voor de hoofdpersoon en citerend uit zijn archiefvondsten, vertelt Been hoe Meeuwiszoon van held tot een armlastige oude man verviel, die om wat te verdienen het baantje van poortwachter van hogerhand toegeschoven kreeg.

Het beeld van Rochus Meeuwiszoon door de eeuwen heen

Al spoedig na de inneming van Den Briel wordt de heldendaad van Rochus Meeuwiszoon te boek gesteld.
• De eerste 17de-eeuwse geschiedschrijvers die hierover schreven, waren: Pieter Christiaansz Bor en Emanuel van Meteren. In een pamflet van Van Meteren, geschreven in de gotische letters van zijn tijd, beschreef hij de handeling van Rochus als volgt:


      Eenen ghenaemt Rochus Meussen wesende stede Tim-
merman van den Briele liep ende spranck (sprong) int water ende sette het Nieuwelant-
sche sluyshen open/ eenighe segghen dat hij 't met een bijle in't water aen stuchen
hachte/ daer deur quam terstont soo vele waters in 't Lant loopen dat de Span-
giaerden die binnen-weghen niet en mochten ghebruychen (gebruiken)/ maer mosten haer
opten Nieuwelantschen dijck begheven naer de Suydt-Poorte/

• In de 18de eeuw, de eeuw waarin het epos of heldendicht hoogtij vierde, laat Adriaan Loosjes in zijn Heldenspel, De Watergeuzen, Rochus zelf aan het woord:

"'k Begeer geen eerenaald, geen schitterende glorie.
Leest slechts het nageslacht in Nederlands historie:
Toen Spanje op 't onverwachts de Geuzen overviel
Heeft Rochus Meeuwiszoon, een burger uit den Briel,
Op 't zwemmen afgericht, spijt kogels, spijt soldaten
De sluisdeur doorgehakt, en 't water ingelaaten"(...)
• In de 19de eeuw ontstaat er een nieuw genre in de literatuur: de historische roman.

Al in 1842, publiceerde A. van Linde de historische roman De Watergeuzen, 1572. De roman beschrijft de historische periode rondom de volksopstand tegen Spanje, die voorafging aan de inneming van Den Briel, en eindigt op 5 april 1572 met het verdrijven van de zich revancherende Spaanse soldaten. De belevenissen van Rochus Meeuwiszoon en de zijnen lopen als een rode draad door het boek. In de romantische verhaallijn van het boek dat ruim 800 pagina's telt, spelen de van ketterij verdachte Rochus, zijn dove echtgenote en zijn engelreine en mooie dochter Geertruida de hoofdrol. Het boek eindigt met de trouwerij van Geertruida met een Brielse hopman die zich aangesloten heeft bij de Watergeuzen, de vlucht van Pater Mathijs, die Geertruida in het Brielse klooster belaagde, en de zedelijke overwinning van Rochus, die met behulp van God de kracht kreeg om het sluisje open te hakken.
Met heel veel woorden en bladzijden lang, zoals gebruikelijk in 19de-eeuwse romans, doet de auteur als volgt verslag van Rochus Meeuwiszoon's heldendaad: "Toen het Spaansche leger de stad meer en meer genaderd was (...) bevond Rochus zich weldra op de plek, waaraan zijn gansche ziel hing (...) zuivere Vaderlandsliefde bezielde hem (...) Met eenen blik, waarin zijn gansche ziel zich spiegelde, staarde hij den helderen hemel aan (...) en eensklaps alsof eene Godsstem hem moed insprake, trok hij met eene vaste hand van onder zijn wambuis eene scherp gewette bijl te voorschijn, hief die onhoog(...)en kon hij de aandrift in zijn binnenste geenen wederstand meer bieden. "Nu of nooit" en rustig (...) kloofde hij met vernielend geweld de eiken planken der deur (...) der Nieuwlandssluis, (...) "

De roman is geïllustreerd met een staalgravure waarop Rochus Meeuwiszoon hakkende aan het sluisje staat afgebeeld. De gravure werd gemaakt door Jan Baptist Tétar van Elven en is waarschijnlijk de oudste afbeelding van de Brielse timmerman.



Een 19de-eeuwse buitenlandse krant, ruim voorzien van plaatjes is bijzonder, en nog bijzonderder wanneer er een afbeelding in staat waarop je toegezwaaid wordt door Rochus Meeuwiszoon. Die bijzondere afbeelding staat in de Hongaarse krant, Vasàrnapi Ujsàg (Zondagskrant), uit Pest, van 14 april 1872. In het artikel Oràniai Vilmos (1533-1584), oftewel 'Willem van Oranje (1533-1584)', wordt aandacht besteed aan de viering van het 300-jarige feest van de inneming van Den Briel, dat binnen en buiten Den Briel gevierd werd.

De staalgravure in het krantenartikel werd gemaakt door de Hongaarse kunstenaar Géza Mészöly. Tegen een achtergrond van de in brand gestoken Spaanse schepen zien we Rochus voor de geopende sluis, zwaaiend met zijn muts naar de toeschouwers.



Rochus Meeuwiszoon voor het nageslacht bewaard

De lijst van de '1-aprilschrijvers' die voor het grote feest van 1872 een bijdrage hebben geleverd, is talrijk en divers. Het repertoire is zeer gevarieerd en loopt van straatliedjes tot hooggestemde poëtische taaluitingen. Wat opvalt, is, dat er weinig aandacht is voor Rochus Meeuwiszoon. Natuurlijk speelt hij zijn rol in de 1-april-literatuur, maar wat betreft iets concreets, in de zin van een gedenkteken, komt Rochus er bekaaid van af. Een gedenksteen voor Rochus Meeuwiszoon, waartoe in 1872 aan de feestcommissie een voorstel werd gedaan, werd, zoals later zou blijken, afgewezen vanwege een gebrek aan financiën. Het ontbreken van iets tastbaars voor Rochus werd toen door de Brielse burgers gecompenseerd door zelf afbeeldingen van de 'Helden van 1 april 1572' te maken. De houten driedimensionale wandborden die dat opleverde, werden in 1872 ter versiering aan de voorzijde van enige Brielse huizen gehangen. Een bord met de afbeelding van Rochus Meeuwiszoon in actie, wordt hoog aan de voorgevel van een huisje in de Kaaistraat opgehangen.
In het laatste decennium van de 19de eeuw schrijft Been, met aanmoediging van de componist M. van 't Kruys, de opera De Watergeuzen. Het hoogtepunt van deze opera ligt natuurlijk bij de prestatie van Rochus Meeuwiszoon. De librettist Johan Been bezingt Rochus' optreden zo:
'Doch plotseling, daar riep een man,/ 't Was Rochus Meeuwiszoon,/ Ik zal u toonen, dat Den Briel/ Zijn kloeke mannen heeft,/ En sprong, een scherpe bijl ter hand,/ Toen boven van den steilen kant./ Een kogelregen daalde neer/ Waar hij gedoken was./ (...) We zijn gered!/ De zee, de machtige, heeft ons ontzet!/ Haar hulp heeft Rochus Meeuwiszoon gevraagd;/ Zij kwam en heeft den vijand voortgejaagd.'

• In de 20e eeuw komt er in Den Briel een 'officieel' gedenkteken voor Meeuwiszoon. Onder het bewind van Johan Been wordt aan Rochus Meeuwiszoon, alle recht gedaan, ook al is het dan postuum. Het begint met een verhaal in een jeugdtijdschrift, waarin Been (onder het pseudoniem Hendrik Eben) met tal van leuke plaatjes de oude poortwachter zijn levensverhaal laat vertellen aan de jeugdige Witte de With. Daarna weet hij te bewerkstelligen dat er in 1911 (met door de jeugd ingezameld geld) een glas-in-lood gedenkraam voor Rochus Meeuwiszoon in de Catharijnekerk gerealiseerd wordt.




Ook publiceert hij rond 1922 een jeugdboek met de titel De Poortwachter van de Langepoort. Het boek, dat Been heeft kunnen verrijken met een aantal nieuwe feiten uit het leven van Meeuwiszoon, slaat aan, en wordt nog vele malen herdrukt. In 1922, bij het feest van de 350-jarige herdenking van de inneming van Den Briel, zorgt Been ervoor dat het houten bord van 1872 met de afbeelding van Rochus Meeuwiszoon hersteld wordt. Het huisje in de Kaaistraat kwam onder monumentenzorg te staan en werd in het begin van de jaren zestig gerestaureerd. Er kwam een raam bovenaan in de gevel en het Meeuwiszoonbord keerde niet meer terug.