De voorgeschiedenis van onze Hogere Burgerschool *)

door Johan Been



    Het was op     Vrijdag 12 Mei 1877, de klokke elf uur, dat er op de grote bovenzaal van het Stadhuis een talrijk en in vele opzichten gedistingeerd publiek aanwezig was, om de laatste zitting van de Arrondissements-rechtbank bij te wonen. Onder indrukwekkende stilte nam mr. W. F. van Deinse, de Voorzitter van het edelachtbare college, het woord, en sprak er zijn groot leedwezen over uit dat hij het moest zijn die de uitvaart moest luiden van een instelling, die niet alleen hem en zijn collega's, maar ook al zijn stadgenoten zeer geliefd was en waarvoor dan ook die stadgenoten bij de Hoge Regering alle mogelijke pogingen in het werk hadden gesteld om haar te behouden. En nu het lot gesproken had ten ongunste dezer oude stad, en het ogenblik van scheiden was aangebroken, ja, nu voelden allen het wat er met de zoogenaamde Brielse Rechtbank voor Den Briel verloren ging. Met diep medegevoel werd dit tere punt door mr. Van Deinse aangeroerd. Maar, aldus bemoedigde hij, waar het een waarheid is dat Vrijheid tengevolge heeft orde en welvaart, mogen wij daar hopen dat de Bakermat der Vrijheid, het oude Brieltje, wederom door andere middelen zijn welvaart terug moge vinden.

    Ach ja, dat goede woord van mr. Van Deinse mocht wel eens gesproken worden. Want het zag er voor deze stad niet rooskleurig uit in de naaste toekomst. Het was nu een feit dat de Rechtbank opgeheven was en daardoor niet alleen een groot materieel, maar vooral een groot intellectueel nadeel aan Den Briel was toegebracht. Lang had men gehoopt dat de vele en degelijke argumenten, die men tot behoud der Rechtbank had aangevoerd, te meer invloed op de Machthebbenden zouden uitoefenen, omdat door het graven van den nieuwen Rotterdamse Waterweg de zeevaart onherroepelijk een andere koers zou nemen. 't Is waar, het ging in de laatste tijd niet te best met dien waterweg. De loodsen profeteerden onophoudelijk dat er op 't eind toch niets van zou komen. En wie op deze oordeelvellingen niet af durfde gaan, moest toch getroffen worden door hetgeen het Eerste-Kamerlid, de heer Hein, in de gemeenteraadszitting van 15 April 1876 gezegd had, n.l. dat men de plaats van 't Hoofd, waar de zalmvisser W. van Drimmelen zijn netten wilde drogen of boeten, niet voor tien jaar aan hem moest verpachten, omdat "er bij verdere ongunstige verandering van de Nieuwe Waterweg van Rotterdam naar zee, ligt aan dien kant van 't Hoofd een andere bestemming zou moeten gegeven worden". Toch fluisterden anderen weer, dat, het kostte wat het wilde, die waterweg in stand gehouden zou worden, en dat de spotvogels, die bij de onthulling van de Zeenymf op 11 September 1873 hadden opgemerkt: "Zie, ze wijst naar 't Noord-Westen als wilde ze zeggen: Vandaar komt uw ondergang, o, Brielle!" - gelijk zouden krijgen.

    En als die waterweg slagen zou dan voorzag men een andere, zeer grote ramp voor Den Briel: de verplaatsing nl. van het Loodswezen. Men durfde daaraan zoo weinig denken, dat de meesten het eenvoudig voor onmogelijk hielden. Zóó zwaar zou men toch onze goede oude stad niet slaan.

   Maar een andere ramp stond al vlak voor de deur.
Had de wet van den 9en April 1877 het doodvonnis bekrachtigd van onze Rechtbank, een andere wet, die op het Hoger Onderwijs, in het vorige jaar door den Koning bekrachtigd, had ook een doodvonnis uitgesproken over een andere Brielse instelling, nl. over het Stedelijk Gymnasium. Sedert het jaar 1853 had dit bestaan en had uitstekend voldaan aan het doel, waarmede het indertijd was opgericht. Het was een vijfjarige cursus (met de voorbereidingsklasse mede was het later eigenlijk een zesjarige cursus geworden), en de jongelui die het afgelopen hadden konden met het testimonium onmiddellijk naar de academie. Den Briel was altijd een middelpunt van onderwijs geweest voor de landen van Voorne. Reeds in de Middeleeuwen was er een Latijnse School, waarvan althans één leerling aan allen bekend is, nl. Angelus Merula, die, na de voltooiing zijner studiën daarop, naar de Universiteit van Parijs ging, en in de geleerde wereld zodanig bekend werd, dat hij ook uitgenodigd is deel te nemen aan het bekende concilie van Trente, voor welke uitnodiging hij helaas door ongesteldheid heeft moeten bedanken. Ook waren er altijd goede Franse scholen in Den Briel geweest. De vereniging van Latijnse en Franse scholen, leidde in 1853 tot de oprichting van het Gymnasium. Men behoeft de lijst der leerlingen, vooral met de aantekeningen van dr. Seyn voorzien die er bijschreef wat zijn ondeugende rakkers in de wereld geworden waren, slechts in te zien, om uit de vruchten tot den goeden staat van den boom te besluiten.

    Daar kwam nog bij: dat Gymnasium, waaraan de Staat een bescheiden subsidie gaf, kostte niet veel aan de stad: er waren één rector en nog drie lectoren, en hun inkomen was niet bijzonder groot. Bovendien voldeed deze school aan den voornamen eis: dat de gehééle opvoeding der leerlingen in Den Briel voltooid kon worden. Meisjes gingen er niet op. Die bezochten de inrichting welke men de jonge Juffrouwenschool bleef noemen, al had sedert 31 Augustus 1869 de Raad der Gemeente haar officieel als de Meisjesschool gedoopt.

    De eisen nu door de Hogere Onderwijswet voor een Gymnasium gesteld, waren zoo opgevoerd, dat Den Briel onmogelijk voortaan zulk een inrichting kon handhaven.
   Doch wat nu?
    Op een bijeenkomst van burgers werden vele plannen geopperd. De een wilde een school voor M.U.L.0. dan zou er tussen deze en de Kosteloze nog een Tussenschool komen. Maar over datgene wat het Lager Onderwijs betrof, moest men de belastingbetalenden ook niet te veel aan 't hoofd zaniken. Want er zou een nieuwe wet op het L.0. komen, waardoor de gemeente lelijk in de beurs zou moeten tasten. Bovendien beefde men in Den Briel als men er aan dacht, wat hier op dat gebied zou moeten gebeuren. De Kosteloze school was overvol, en werd zelfs, tot dodelijke ontsteltenis van den Gemeenteraad, weldra door den Schoolopziener afgekeurd, wat ook al een hele geschiedenis op zich zelf is geweest. De Burgerschool moest ook ver- en uitgebouwd worden. In 't kort, het eind was er van verloren, en de Gemeenteraadsleden droomden in die nachten van niets anders dan van scholen en nog eens scholen, en al de andere Briellenaren droomden van den Hoofdelijke Omslag, wat, naar men wil, nooit een goede nachtrust geeft.

    Door al die rampen en - zou men in de 17e eeuw gezegd hebben: "gedreig" van andere rampen, liet menigeen de veren hangen. Maar, het zij tot zijn eer in het blad gezegd dat eenmaal "zijn eigen krant" was - één spreker lawaaide met zijn schelle stem op bovengemelde vergadering alle bezwaren op zij, en zette tegen al wat er ingebracht werd en niet het minst tegen al de genoemde rampen vierkant de kuif op. Het was de diepgevoelde overtuiging van mr. De Kanter - en ieder Briellenaar die in z'n hart een warme liefde voor de roemrijke stad der Brielsche Zeeleepers had bewaard, dacht zoals hij: dat nl. waar door een samenloop van omstandigheden de Hoge Regering onze stad het beste levensbloed moest ontnemen, diezelfde Regering niet aarzelen zou om de zwaargeslagen en zwaarbeproefde stad de reddende hand toe te steken, waar dit mogelijk was.

    Daar zijn hier in Den Briel, Prinselijke en Koninklijke woorden gesproken die nooit vergeten zijn of zullen worden. Weinig stedelijke geschiedenissen zijn zoo innig samengevlochten met het verleden van het Huis van Oranje. Zouden die woorden als de lichtende splinters van een meteoor heensprankelen over een doode stad? Zou Brieltje, het levende stuk historie onzer grote bezieling, sterven aan bloedarmoede of tering? Men geloofde het niet. En, toen zooveel slagen Den Briel getroffen hadden, meende men uit het ongeluk zelf het recht te mogen putten om hulp te vragen aan de Regering.

    "Getrouw aan den Koning tot aan den Bedelzak", zei men weer, zoals op de oude Geuzenpenningen stond, en na een geheime vergadering van den Raad besloot men in de openbare zitting van 16 April 1877, dat men, nu het zéker was dat de Rechtbank opgeheven werd, aan de Regering zou verzoeken hier, in het Middelpunt van de landen van Voorne, een Rijks Hogere Burgerschool met vijfjarigen cursus op te richten, waarvoor de Gemeente het gebouw zou verschaffen.

    Gelijk wij aan het slot van ons vorig artikel mededeelden, zouden er vanwege deze gemeente pogingen in het werk worden gesteld om, ter vergoeding voor het vele dat Den Briel verloren had, hier van het Rijk een H. B. S. met 5-jarigen cursus te krijgen, waarvoor de gemeente het gebouw beschikbaar zou stellen. In een dergelijke zaak is het verstandig eerst de verschillende autoriteiten eens te polsen. Met dit werk, hetwelk zoveel tact vereist, waren belast de heeren G. F. Lette en mr. H. Ph. de Kanter, van wie de eerste toenmaals het ambt van burgemeester dezer stad bekleedde. In de raadszitting van 23 Mei 1877 brachten zij verslag van hun wedervaren uit. Zij waren vol goeden moed, want zoowel bij den Minister als bij de andere autoriteiten waren zij op audiëntie geweest, "en met de meeste welwillendheid ontvangen." Die welwillendheid deed echter de Brielse gemeenteraadsleden niet in den dut verzinken, en daarom werd den 4en Augustus besloten om bij den Minister een spiering uit te gooien, of hij op de a. s. Staatsbegroting een som uitgetrokken had voor de begeerde H. B. S. Ingevolge die opdracht begaven zich B. en W. naar Den Haag, en konden in de zitting van 31 Augustus mededelen wat hun ervaring was geweest.

    Nu, wat zij mededeelden was niet bemoedigend. De Minister had verklaard dat die oprichtingen van H.B.S. in ons land hem tegengevallen waren."Het gehele middelbaar onderwijs - aldus het verslag dezer vergadering in 't Weekblad - was in een weifelende toestand, want in de Hogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus waren in de twee laatste jaren bijna geen leerlingen, en ook de 3-jarige cursus wierp niet die vruchten af die er van verwacht waren. Bovendien waren er Rijks Hogere Burgerscholen genoeg". De Minister kon dus weinig hoop geven; en op de Staatsbegroting had hij de begeerde som niet uitgetrokken.

    Dat was een gek geval, want met 1 Okt. 1878 hielden alle Rijkssubsidies aan bestaande Gymnasia op, terwijl tot 1 Okt. 1880 de termijn was vastgesteld om ze naar de nieuwe wet in te richten wanneer die subsidies be-houden bleven. Daarom stelden curatoren van het Gymnasium voor om deze inrichting dien 3-jarigen termijn, ook zonder subsidie te laten voortbestaan, tot hier een andere inrichting van Middelbaar of M. U. L. onderwijs zou zijn opgericht. Er waren nog 19 leerlingen op het Gymnasium, die de kern voor de leerlingen der toekomstige instelling zouden kunnen vormen, maar, als men het Gymnasium ophief zonder daarvoor iets anders te hebben, vermoedelijk wijd en zijd verspreid zouden zijn als die nieuwe inrichting er kwam. Op aandringen van mr. De Kanter verklaarde B.en W. veel voor dit plan te voelen, maar tot een beslissing kwam het niet.

    Al in diezelfde dagen begonnen de hoofden met heel wat anders vervuld te worden. De verkiezingen voor de 2e Kamer waren aanstaande, en als die aan de orde zijn, is er meestal voor weinig anders plaats in mensenhersenen. Ik meen niet te ver van de waarheid te zijn, wanneer ik beweer, dat een der voormannen in de strijd om een H. B. S. alhier, vurig hoopte dat door die verkiezingen het Ministerie Heemkerk zou duikelen. Ons blad tenminste liet zich in die verkiezingsdagen niet onbetuigd, en bekende, als immer, royaal kleur.
    In die heerlijke hoop gingen de maanden voorbij. Den 3en Augustus nam men het besluit het Gymnasium nog een jaar te laten bestaan. Op die inrichting was het in de laatste tijd een sterke afwisseling van personeel geweest, omdat de leeraars zich bijtijds in veiligheid wilden stellen. Doch dit ligt voor heden buiten ons bestek. Voor ons is het nu van meer belang te vernemen, dat het vraagstuk van een H.B.S. alhier diligent bleef, dat er voortdurend stukken over gewisseld werden, dat men van een H. B. S- met 5-jarigen op een met 3-jarigen cursus terug kwam, welke een stedelijke instelling zou worden, doch met een flinke subsidie van het Rijk. Bovendien zouden door het oprichten dezer H. B. S. twee andere door de Gemeente betaalde inrichtingen kunnen vervallen, nl. de Meisjesschool en de Bouwkundige Tekenschool. Het een en ander leidde er toe, dat de toenmalige Gemeenteraadsleden de nieuwe instelling niet boven de draagkracht dezer gemeente rekenden, en in de vergadering van den 2en oktober 1878 met algemene stemmen in beginsel besloten tot de oprichting er van.

    Omtrent de plaats, waar de school opgericht zou worden, kwam men in deze zitting tot geen besluit. Men dacht aan de plaats waar zich toen de Kosteloze School bevond, waar-boven de lokalen van het Gymnasium gelegen waren, maar aangezien nog een nieuwe Kosteloze School gebouwd moest worden, kon men hierin thans moeilijk een besluit nemen. Dat behoefde ook niet, zeide dr. Steyn Parvé, inspecteur M. O., dien men hierover raadpleegde. Men mocht voorlopig in een hulpgebouw of in hulplokalen beginnen. En naar iets dergelijks ging men toen zoeken.

    Het eerst liet men het oog vallen op het grote huis, getekend W. 1 N. 118, gelegen op 't Scharloo, en in eigendom toebehorende aan den heer M. Vermaas. Men wilde het kopen, omdat het aan de eisen scheen te voldoen, maar men is tot geen koop gekomen, waarop den 17 januari 1879 beslist werd het tot 31 dec. 1880 te huren voor f 650, welk huurcontract den 19 Febr. 1879 getekend werd. Toch werd dit contract verbroken. Er was n.1. een meer geschikt huis opengekomen, waarin majoor Kleijn gewoond had. Den 23 april 1879 werd besloten dit perceel getekend W. 1 N. 21 en gelegen in 't Zuid-einde te kopen, en de gemeente betaalde er f7500,- voor. De verbreking van het contract ging natuurlijk ook zoo maar niet. De gemeente schonk daartoe aan den heer Vermaas een jaar huur als schadevergoeding. Voor het een en ander werd f 18,400,- nominaal (dat was f11,664,-) van het Grootboek afgeschreven. Over de plaats der H. B. S. had men nu verder geen last meer; de school werd in het pand W. 1 N. 21 gevestigd en is daar tot den huidigen dag nog.
    Intussen had er zich nog een kleine kwestie voorgedaan. De Min. had een jaarlijkse subsidie van f 5000.- toegezegd. Doordat de Meisjesschool met de H. B. S. verenigd zou worden, hoopte de gemeente op nog f 2000- subsidie per jaar extra. De Min. deed echter weten dat die f 2000.- voor M. O. aan meisjes dan alleen zouden uitgekeerd worden, als er een afzonderlijke klasse werd ingesteld, waardoor de kosten voor personeel zouden stijgen. Dit werd in de ver-gadering van 7 Dec. 1878 medegedeeld, waarop B. en W. den 28 dec. 1878 met het voorstel kwamen om dan maar de Meisjesschool te behouden, welk voorstel met 6 tegen 2 stemmen verworpen werd. In diezelfde zitting was de eerste Commissie van Toezicht M. O. benoemd, bestaande uit de heeren: Mr. P. van Andel, de Bruijn, J. G. F. van Houtum, Ds. H. de Jager en Mr. H. Ph. de Kanter. In plaats van ds. De Jager, die bedankt had, werd den 19 febr. 1879 Mr. C. Stemberg benoemd.

     Wij zijn hier aan 't einde van onze taak. De benoeming van een Directeur (23 april 1879: Dr. R. Sinia) en van de leraren (9 Juni 1879: J. H. W. Bruschwiler, A. Demmers, D. Drost, B. H. Heijman, J. H. van Leeuwen, C. Petersen) hebben wij reeds vroeger zeer uitvoerig medegedeeld. Voegen we hier nog bij dat den 13 Juni 1879 besloten werd de Meisjesschool nog tot 1 Januari 1880 te continueren, dat den 28 Juli 1879 de eerste amanuensis G. Appelboom van Rotterdam op een jaarwedde van f 550 benoemd werd, dat vanwege de regering in 1890 de subsidie van f 5000 op f 6000 werd gebracht, en eindelijk dat de feestelijke opening der H. B. S. plaats had op Zaterdag 6 Sept. 1879, in de Tekenzaal, waarbij burgemeester G. F. Lette de hoop uitsprak, dat eenmaal van deze school mocht getuigd worden wat de te vroeg ontslapen Inspecteur van het L.O.**) eenmaal van de scholen voor het Lager Onderwijs alhier getuigd had: "Uwe inrichtingen van onderwijs kunnen wedijveren met de beste in deze provincie".

    Doch we zijn hier 't gebied genaderd van de Geschiedenis onzer H. B. S. ***), welke, naar wij menen te weten, door een meer bevoegde pen zal beschreven worden. Allerlei aardige herinneringen van dat begin, toen alles zoo mooi en zoo nieuw was, de leeraars door de burgerij met de oud-Brielse hartelijkheid werden ingehaald en de jongens een uniformpet met de initialen der school droegen, welke aardigheid niet heel lang geduurd heeft - laten we nu rusten. Wij wensen de school het beste toe, en, overtuigd dat zij hier een niet licht aan te vullen plaats bekleedt, wensen wij haar van harte een grote en toenemende bloei, en bij voortduring een staf van directeur en leraars, als waarop zij op dit ogenblik trots mag zijn.


-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*


Opmerking JG:

Zaterdag 6 september 1879 werd de ingebruikneming van de eerste Brielse Hoogere Burgerschool gevierd. Daarmee had Den Briel nu wel een H.B.S. gekregen, maar werd het eeuwenoude Gymnasium opgeheven. Johan Been heeft onder andere om die reden het laatste jaar van zijn gymnasiumopleiding (1877-1878) dan ook niet kunnen voltooien.

Op zaterdag 6 september 1904 vierde de Gemeentelijke Hoogere Burgerschool haar 25-jarig bestaan. Naar aanleiding van dit feest schreef Johan Been bovenstaand artikel 'De voorgeschiedenis onzer Hoogere Burgerschool'.
De H.B.S. gevestigd in het herenhuis in de Voorstraat bleek op de duur niet meer aan de gestelde eisen te kunnen te voldoen. Er waren niet alleen te weinig lokalen, maar ook de drie-jarige opleiding voldeed in veel gevallen niet meer aan het niveau waaraan veel sollicitanten moesten voldoen.

In 1906 ontstond er een beweging die op Voorne-Putten een Rijks H.B.S. met een vijf-jarige cursus gerealiseerd wilde zien. Vanwege de heersende financiële malaise verzocht het Brielse college het Ministerie van Onderwijs de Gemeentelijke H.B.S van de gemeente over te nemen en verder te laten voortbestaan als Rijks H.B.S met 5-jarige cursus. Dit voorstel werd aanvankelijk afgewezen, maar in 1915 ontving het College van Brielle het verheugende bericht dat het verzoek opnieuw in overweging werd genomen.
Na het einde van oorlog in 1918, stemde het betreffende Ministerie als nog toe en kon er aan de bouw van een nieuwe Rijks H.B.S. gedacht worden. In 1922 werd de Rijks H.B.S. met vijf-jarige cursus een feit: het was de eerste school buiten de Brielse wallen.
Johan Been die de school had zien verrijzen, schreef het schoollied waarvan het eerste couplet luidt:

In 't Noorden van het Voornsche land
 Omringd door groenend hout,
Daar ligt de Brielsche H.B.S.
 Als een kasteel in 't woud,
Van binnen jonge joligheid
 Van buiten zonneschijn:
Zoo zal de Brielsche H.B.S.
 Ons onvergeet'lijk zijn.


En natuurlijk behoorde Been ook tot de genodigden bij de officiële bezichtiging van het nieuwe gebouw.



De Brielse H.B.S. hield tot de invoering van de Mammoetwet in 1968 stand. Daarna werd het H.B.S.-onderwijs opgeheven en vervangen door o.a. het V.W.O. Ook het gebouw verloor haar functie en heeft haar 100-jarig bestaan als school niet gehaald. Thans wordt het prachtige bouwwerk gerenoveerd en opgedeeld in luxe appartementen. Toch zal het gebouw voor velen nog heel lang blijven voortbestaan als de oude H.B.S.


-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*



*) In twee delen verschenen onder de titel 'De voorgeschiedenis onzer Hoogere Burgerschool', zie: 'Weekblad voor V.P.O.G' van 28 augustus en 4 september 1904.

**) Waarschijnlijk werd hier Lindo (Mark, Prager) bedoeld, in de letterkundige wereld bekend als "De oude Heer Smits".

***)Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de Brielse HBS verscheen in 1982 bovenstaande kroniek: 'Van Hoogere Burgerschool tot Rijksscholengemeenschap', 1879-1979.