De Schuttersstukken van Den Briel

Cultureel erfgoed wordt in ere hersteld



Brielle is verguld met zijn schuttersstuk van het Oranje Vendel, dat in 2015 succesvol gerestaureerd werd en te zien is in de raadzaal van het oude stadhuis, het tegenwoordige Historisch Museum. Het schilderij is gesigneerd, zoals nu, na de restauratie goed te zien is, met de naam M. Fuyk 1660. Tegenover het Oranje Vendel hangen aan de raamkant in de raadzaal nog twee schuttersstukken. Op het ene zien we de schutters van het Blauwe Vendel en op het andere die van het Witte Vendel. Deze laatste twee schilderijen zijn, zo met het blote oog gezien, niet gesigneerd, maar worden sinds jaar en dag ook toegeschreven aan Maerten Fuyk, een aanname die niet door iedereen wordt onderschreven.

De enige onderzoeker die op basis van gegevens uit het Schutterij-archief over de schuttersstukken heeft gepubliceerd, is tot nu toe: Johan Been. Aanvankelijk was Been van mening dat M. Fuyk noch van het Oranje Vendel, noch van de twee andere Vendelstukken de schilder geweest kon zijn. In een later stadium, echter, toen tijdens de restauratie op twee van de drie schilderijen de naam M. Fuyk 1660 bleek te staan, liet Been zijn scepsis varen.

De voorgeschiedenis van de eerste restauratie van de schuttersstukken









De Brielse schuttersstukken danken hun overleving aan de eerste grote restauratie die tussen 1913 en 1923 werd uitgevoerd. Die restauratie maakte deel uit van de 'grote restauratie' in de periode 1893-1930 waarin zowel de Catharijnekerk als de toren gerestaureerd werden.
Het herstel van de buiten-, en nog meer van de binnenkant van de Catharijnekerk leidde ertoe, dat er in Brielle een toenemende aandacht kwam voor het eigen kunstbezit. 'Nog zelden', had de bouwmeester Dr. Pierre Cuypers beweerd, 'heb ik een bouwwerk uit de 15e eeuw aangetroffen, dat met zooveel zorg opgetrokken is'. En, toen de versierde kraagstenen bovenaan in de pilaren, weer als nieuw voor de dag kwamen, had de heer Cuypers voorgesteld: 'om voor rekening van het Rijk afgietsels van de stenen te laten maken die daarna uitmuntende modellen voor de kunstscholen zouden zijn'.[1]

Brielle springt in de bres voor eigen kunstbezit

Het bezit van echte historische kunst had een nieuw elan in het stadje gebracht. Het stadsbestuur keek nog eens rond en zag opeens nog andere zaken die voor restauratie in aanmerking kwamen. Zo kwam het, dat Joseph Cuypers, (de zoon van Pierre Cuypers) op het stadhuis uitgenodigd werd om naar de mooie, maar in slechte staat verkerende, 17e-eeuwse archiefkast te komen kijken.
Op dat stadhuis had ook archivaris Johan Been zijn werkruimte. Behalve als archivaris was hij ook aangesteld als beheerder van de op de zolder aanwezige voorwerpen van mogelijke cultuurhistorische of wetenschappelijke waarde. In die functie maakte Been van de gelegenheid gebruik en nam de restauratie-architect even mee naar de stadhuiszolder om hem te laten kijken naar drie 17e-eeuwse doelenstukken die hij daar had gevonden. De drie schilderstukken die Cuypers jr. te zien kreeg, waren uit hun lijst gesneden en achteloos over een beschot gehangen. Ondanks de haveloze staat waarin de schuttersstukken verkeerden, straalden ze nog zoveel kunstwaarde uit dat Cuypers besloot ze onder de aandacht te brengen van de directeur van het Rijksmuseum, jhr. B.M.F. van Riemsdijk. Op diens aanraden werd de restauratie van de forse doelenstukken opgedragen aan de Firma J.A. Hesterman en Zonen, restaurateurs en verdoekers van oude en moderne schilderijen, een firma waarin hij blijkbaar groot vertrouwen had.






Vader en zonen Hesterman moeten de opdracht beslist als een uitdaging hebben gezien. De doeken werden door Hesterman omschreven als 'zeer gehavende buitengewoon vuile schilderijen'. Om de voorstelling duidelijk te krijgen had de firma de stukken op de wijze van een legkaart in een 'jeu de patience' moeten reconstrueren. Verder moest er uiterst voorzichtig gewerkt worden, waarbij 'vorm noch kleur' mochten worden gewijzigd.[*]

Het Oranje Vendel



De correspondentie die over de schilderstukken gevoerd werd, verliep tussen het gemeentebestuur van Brielle en vader en/of zoon Hesterman. In het Hesterman-archief, aanwezig in het RKD, vinden we dan ook geen brieven van Johan Been. Zijn eerste reactie op de Doelenstukken is te vinden in zijn oorlogsdagboek 1914-1918. Op 18 april 1916 noteerde Been: 'Op het stadhuis was het gerestaureerde Doelenstuk 'Het Oranjevendel van den Briel' aangekomen, waardoor ik het zeer druk kreeg.'
Opmerkelijk is dat Been nog wel een krantenberichtje over de aankomst van het Oranjevendel voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 19 april 1916 schreef, maar een opgetogen verhaal over het gerestaureerde schilderij in de plaatselijke krant ontbrak. In de rubriek 'Kunst' van de NRC lezen we: 'Vermoedelijk in den Franschen tijd waren uit den Doele drie schilderstukken uit hun ramen gesneden, opgerold en zoo op de stadhuiszolders opgeborgen, om weer in later tijd daarboven opgehangen te worden tegen een houten wand. Op het nu gereed gekomen schilderij, waarop 29 personen in levensgrootte zijn afgebeeld, komt de naam M. Fuick voor en 't jaartal 1660. In Delft moet een schilder van dien naam zijn geweest.[2]
't Zou dan zijn eenig overgebleven werk zijn. Maar ook was er toen een regeeringspersoon van dien naam in Den Briel, die dus wellicht de schenker kan zijn geweest.' [*] Met deze voorzichtige formulering van Been geeft hij te kennen dat hij er sterk aan twijfelt of M. Fuyck werkelijk de schilder van het Oranje Vendel geweest is. Dat is interessant, omdat Been hier ingaat tegen de geschreven overlevering en de algemene aanname dat Fuyck de schilder van de Doelenstukken is geweest. En nog belangrijker is dat Been stelt dat het Oranje Vendel Fuyck's 'eenig overgebleven werk' is. Impliciet beweert Been hiermee dat hij Fuyck niet ziet als de schilder van de andere twee schilderstukken.

Het Blauwe Vendel

Toen het volgende schilderij, het Blauwe Vendel, hersteld was, schreef de firma Hesterman eind 1920 aan het gemeentebestuur: 'Het schilderij staat ter verzending gereed. We kunnen intussen melden dat, hoewel beschadigd, het grootste gedeelte van de naamtekening en jaartal, FVIK 1660, voor de dag is gekomen. De naam staat op den band midden op de balustrade, direct boven de pilaartjes, dicht bij de grote middenpilaar, midden in het schilderij. De Heer Goosen (de Brielse stadsarchitekt) heeft het tijdens zijn bezoek aan ons atelier gezien.'[*]



Na een briefwisseling over transport- en afwikkelingskosten, waarin zaken gespecificeerd worden als het 'afhijschen' van het schilderij, het brengen naar de opslagplaats, het laten maken van een grote kist, het vervoeren met een speciale glas-vervoer-wagen met paard door zes kruiers, een sleper en instrumenten, polis- en zegelkosten en het leveren van een grote imitatie palissanderlijst, is het dan eind april 1921 zover dat het Blauwe Vendel in de burgemeesterskamer kan worden opgehangen.

Ook over de aankomst van dit schilderij schreef Been een stukje in de kunstrubriek van de NRC. Dat berichtje wordt enige dagen later door de plaatselijke Brielse krant overgenomen: 'Men schrijft van hier aan de 'N.R.Ct.': 'In den Sint-Joris Doele van den Briel hingen in de 17de eeuw drie schilderstukken. Door de Franse Revolutie zijn die naar de stadhuiszolders verzeild, daar doodeenvoudig opgerold, maar later toch weer aan een paar beschotten opgehangen.[*] Wie de schilder van deze nu in oude pracht hernieuwde doelenstukken mag zijn, is niet zeker. Er staat op: M. FUICK 1660, maar vermoedelijk wijst dit op den schenker, die dan de jeugdige kapitein zal zijn in 't midden van het Oranje Vendel afgebeeld. Er bestond toch toen ter tijde een Maerten van der Fuyck, -ook wel eenvoudig Maerten Fuyck geheeten- in 1694 overleden, was in 1681 schepen en in 1683 burgemeester van Den Briel (hij was in 1659 op belijdenis aangenomen).'[*]

Aan de ontdekte signatuur op het Blauwe Vendel, toch geen onbelangrijk nieuws, wordt verder geen aandacht besteed. Been weet zich er kennelijk geen raad mee en houdt het er voorlopig nog op dat Maerten Fuyck de schenker van het schilderij is geweest. Maar hij begint erg te twijfelen aan zijn standpunt. Nog geen maand na de aankomst van het schilderstuk volgt er bij wijze van correctie een berichtje in de NRC en in de Brielse krant dat nu heel anders van toon is: 'Durfde ik in mijn vorig bericht over de Brielsche doelenstukken het niet aan, om M. van der Fuijck, wiens naam erop voorkomt, als den schilder ervan te noemen, maar waagde ik de onderstelling, dat de latere burgemeester Maarten van der Fuijck er de schenker van kon zijn, met erkentelijkheid mag ik thans gebruik maken van een schrijven van dr. C. Hofstede de Groot (1863-1930), kunsthistoricus, volgens wien er geen twijfel aan behoeft te bestaan, dat werkelijk Maerten van der Fuijck er de schilder van was. Als schilder werd hij in 't jaar 1663 toegelaten in het Delftsche Lucasgilde, waarvoor hij, als vreemdeling F 12-0-0 moest betalen.'[*]

Het Witte Vendel

De terugkeer van het derde schuttersstuk verliep ook met oponthoud. Omdat vooral Johan Been er erg op gespitst was het schilderstuk voor 1 april 1922 in Brielle te hebben, schreef de burgemeester zelf naar de firma Hesterman: 'Ongeveer een jaar geleden werd door u aan ons afgeleverd het tweede schuttersstuk. Een en ander geeft mij aanleiding u te verzoeken mij te willen berichten wanneer wij kunnen rekenen op het derde stuk. Zooals u vermoedelijk uit de dagbladen bekend zal zijn, hebben Hare Majesteiten de Koningin en de Koningin-Moeder het voornemen om op 1 April a.s. deze gemeente te bezoeken en zullen dan ook buiten twijfel in het Raadhuis komen. Hangt daar ook het derde stuk dan zal de geheele verzameling buiten twijfel Hare aandacht en ook die van andere bezoekers van den Briel trekken, wat uwe firma ten goede zou kunnen komen. Ik hoop alzoo zeer, dat de gemeente voor 1 April a.s. in het bezit zal zijn van het derde Schuttersstuk zulks overeenkomstig de u ons mondelinge gedane toezegging'.[*]



Hoe goedbedoeld die 'mondeling gedane toezegging' destijds ook geweest mag zijn, Hesterman kon zijn belofte niet nakomen. Als excuus voerde Hesterman daarvoor de naoorlogse duurte aan. 'Want ondanks dat zijn we kalm doorgegaan met het groote stuk te verdoeken en gedeeltelijk bij te werken en is het kleiner stuk ook een eind verder gebracht. Want wij willen niet om ontheffing vragen. Toch kunnen we thans niet nalaten, Uw College te verzoeken, het bedrag voor restauratie der schilderijen belangrijk te verhoogen, nu bekend is voor welke schade wij komen te staan. Wij bespraken de zaak met Jhr. Van Riemsdijk, Hoofd-Directeur van het Rijksmuseum, door wiens tusschenkomst wij de opdracht ontvingen en deze vond onze vraag billijk.(...) Betreffende de kleding van het Jongetje en de schutters, hebt u zelf al gevonden, dat de bosjes kleurige linten op de korte sokken dezer Heeren niets te maken hebben met veeren. De zwierige kledij is door de kleurige heldere linten nog verfraaid. De korte rokken zijn z.g. kanonbroeken die na 1650 mode werden. De schilderijen zijn blijkens de handtekening en jaartal betrekkelijk kort na 1660 gemaakt en toen was de kleding nog gebruikelijk.'[*]

Na tien jaar weg geweest te zijn, wordt dan eindelijk op 5 januari 1924 het Witte Vendel weer verenigd met het Oranje en Blauwe Vendel. Over het resultaat spreekt Been, die het schilderij nog niet gezien heeft, opnieuw in een krantenberichtje[*] zijn bewondering uit:'Bekijken we de fotografie, die tijdens de herstelling werd opgenomen en vergelijken die met het voor ons gereedstaande schilderij, dan begrijpen we, dat er door de restaurateurs een werk is verricht, dat veel kunde, overleg en tijd vorderde.' 'En', schrijft Been, die zijn mening baseert op foto's en glasnegatieven van het Witte Vendel, en zich in dit geval toch wel heel snel en makkelijk heeft laten overtuigen: 'Hoewel het niet de handteekening van den schilder draagt, kunnen we toch veilig aannemen, dat het is geschilderd door denzelfden artiest Fuyk, die ook de andere schuttersstukken maakte hetgeen ieder die de stukken met elkaar vergelijkt, duidelijk zal zijn'.[*]


Been over de Brielse schutterij


Nog voor de aankomst van het laatste schuttersstuk komt Been zijn belofte aan Hesterman na, en schrijft een aantal korte artikelen over de geschiedenis van de Brielse Schutterij, die in november en december 1923 in de plaatselijke kranten verschijnen.[*]
Uit de eerste aflevering van de serie, 'De Brielsche schutterij van vóór 1795',[3] blijkt dat Been met een hoofd vol vragen en twijfels over de maker van het Witte- en Blauwe Vendel rondloopt. Dat M. Fuyck de schilder van het Oranje Vendel moet zijn geweest, daaraan twijfelt hij niet meer. Het zijn vooral de twee andere schuttersstukken die hem voor een raadsel plaatsen. Waarschijnlijk heeft het bestuderen van het schuttersarchief, speurend naar informatie voor zijn artikelenserie over de schutterij, hem op andere gedachten gebracht.
Zo schrijft hij onder andere dat er in de periode van 1572 tot 14 oktober 1618 slechts twee vendels waren. 'En...', schrijft Been 'in Den Briel bestaat, zonder dat men er tot nu toe erg in had, nog een herinnering aan die twee Vendels. Die twee Vendels toch hebben zich in 1617 laten uitschilderen, de Schutters van den Voetboog, (nu bekend als het Blauwe Vendel) in het jaar 1614 en de Kloveniers,(nu bekend als het Witte Vendel). Als ik mij niet te zeer vergis hangen die twee nu in de burgemeesterskamer.'

In een volgende aflevering van de serie, getiteld: 'Daar komen de schutters van Den Briel' [3] vertelt Been over een schuttersjongen die op de dag van het prijsschieten op de Papegaai (een behendigheidswedstrijd voor de schutterij) met het Juweel (het doel waarop geschoten werd) voorop liep in de stoet. 'Gemeld staat', zo vertelt Been, 'dat een dergelijke jongeling met 't Juweel ook voorkomt op het in 1617 afgebeelde Vendel der Kloveniers waaruit in 1618 het Witte Vendel voortkwam. Mij dunkt een krachtig bewijs dat laatstgemeld schilderij hetzelfde is als het Doelenstuk in de Burgemeesterskamer.'[*]

Het schilderij van het huidige Witte Vendel zou dus geïnspireerd kunnen zijn op een vroeger schuttersstuk van 1617. Het krachtige bewijs voor deze laatste veronderstelling, zou kunnen zijn, dat na 14 oktober 1618 de schutterij niet langer meer uit twee, maar uit drie compagnieën bestond, te weten het Oranje-, het Witte- en het Blauwe Vendel. Het zou dus zo kunnen zijn, dat 'het huidige Brielse schuttertje' in het tenue van het Witte Vendel van na oktober 1618 naar voorbeeld is geschilderd van een eerder schuttertje dat stond afgebeeld op het Kloveniers-schuttersstuk van 1617. Een schuttertje dat dan niet door 'onze' Fuyck geschilderd kan zijn, want de schilder Fuyck van het Oranje Vendel werd naar schatting geboren rond 1634.




~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~


Bij wijze van nawoord



Eén Fuyck of twee Fuycken?



Tijdens de Hesterman-restauratie werd omstreeks 1921, zoals vermeld, ontdekt dat op het Blauwe Vendel de naam M. Fuyck en het jaartal 1660 stonden. En toeval of niet, de bewuste signatuur staat, net als op het Oranje Vendel, hoog in het midden aan de onderkant. Dit kan er enerzijds op duiden dat de Fuyck van het Oranje Vendel (1660) en de Fuyck van het Blauwe Vendel (volgens Hesterman ook in 1660) van dezelfde 'schildershand' zijn. Dat de signatuur op dit schilderij echter beschadigd is en maar gedeeltelijk zichtbaar was tijdens de restauratie, roept anderzijds toch weer twijfels op over de correctheid daarvan. Ook is er tijdens de laatste restauratie van het Oranje Vendel in 2015 het vermoeden ontstaan dat de schuttersstukken van het Blauwe- en Witte Vendel ouder zouden kunnen zijn dan we tot nu toe dachten.
Zou het schilderij van het Blauwe Vendel, dat qua compositie met zijn pilaren, balustrade, sombere kleuren en starre, stijve opstelling van de schutters, dat zo goed past bij de schuttersstukken uit vroeger tijden, dan toch niet enige decennia eerder, door wellicht een andere schilder Fuyck, gemaakt kunnen zijn? Een vader en een zoon lijkt ongeloofwaardig, want een dergelijke relatie zou zijn sporen in het archief of de literatuur achtergelaten hebben. Ook is de naam Fuyck te sterk aan de Brielse schuttersstukken verbonden om die zomaar los te laten. Zou een andere relatie tussen twee schilderende Fuycken, bijvoorbeeld een oom en een neef, daarom een optie kunnen zijn?
En...
wanneer 'het Brielse schuttertje van het Witte Vendel', in zijn functie van drager van de wedstrijd-papegaai inderdaad, zoals Been beweert, al vóór 1618 uitgeschilderd zijn, dan zou de schilder met deze jeugdige blikvanger op zijn schilderij postuum als een belangrijke trendsetter gezien kunnen worden. De schilder van het Brielse schuttersstuk van vóór 1618 zou dan met een 'jongeling' op zijn schilderij een inspiratiebron geweest kunnen zijn voor andere schilders, zoals Bartholomeus van der Helst en Rembrandt, die beiden rond 1640 kinderen op hun schuttersstukken plaatsten. Geïntrigeerd door de kleine kans, dat het Brielse schuttertje in zijn rol van drager van de wedstrijd-papegaai bij 'kunstkenners' onbekend en dus onbemind is gebleven, kijk ik uit naar nieuwe onderzoeksresultaten. Bronnen dus die Beens opmerking over 'het Brielse schuttertje van vóór 1618' en zijn twijfelachtige houding ten aanzien van de vraag of M. Fuyck de schilder van de drie Brielse schuttersstukken is geweest, kunnen onderbouwen of Beens bewering als een vergissing kunnen zien.


Hoe het zij, met het redden van de Brielse schuttersstukken, waarin Johan Been een zeer belangrijke rol heeft gespeeld, is een bijzonder stuk Brielse geschiedenis en cultureel erfgoed voor het nageslacht behouden gebleven.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~


Opmerkingen:
-In de periode 1913-1923 werden door de Fa. Hesterman behalve de doelenstukken nog vier andere Brielse schilderijen gerestaureerd, dan wel verdoekt, namelijk: -een schilderij met een voorstelling van 1 april 1572 door Antoine Waldorp; -een riviergezicht op de Brielse Maas op 1 april 1872, met de aankomst van Koning Willem III, geschilderd door Louis Pierre Eugene Burbure; een schilderij van een oude heer; en een schilderij van het Weeshuis, voorstellende Weesvader en -moeder en kinderen.

-Hier zijn de schutters van Den Briel, een gelegenheidsboekje over de Brielse Schutterij naar een idee van Jenneke Groeneveld, samengesteld uit krantenartikelen van Johan Been, verscheen in 2009 onder redactie van Marijke Holtrop, Historisch Museum Den Briel. De foto's van de schuttersstukken zijn afkomstig uit dit boekje en zijn gemaakt door Maarten Gielis, fotograaf, Brielle.

-De meesterproef die Maerten van der Fuyck moest overleggen om tot het gilde toegelaten te worden, was in Johan Beens tijd niet bekend. Pas in 1988 kwam er een schilderij boven water dat oorspronkelijk toegeschreven werd aan de kunstschilder Philips Koninck (1619-1688), maar dat bij nader onderzoek geschilderd bleek te zijn door: M:FVICK. 1663.
Zou onderstaand schilderij 'Tobias en de Engel' de gezochte meesterproef kunnen zijn? (Bron: Aldrichimia Acta 21, 1988)



Noten:

Alle met een sterretje [*] genoteerde citaten zijn afkomstig uit de correspondentie Hesterman-Gemeente Brielle (1913-1923) en uit de door Been gepubliceerde krantenberichtjes in de NRC uit dezelfde periode.

  • 1) ts Wereldkroniek, 25 dec. 1897.
  • 2) In het Museum Prinsenhof te Delft behoren twee portretschilderijen gesigneerd door M. Fuyck (geschatte datering 1660-1680) tot de huiscollectie.
  • 3) In: Hier zijn de schutters van Den Briel. Gebruikte foto's: collectie Historisch Museum Den Briel, inv. nr. 0032 en 0033.