De eeuwenoude Prikkevest van Den Briel

door Jenneke Groeneveld



In zijn boek, op deze site ook als e-boek, Brielsche Tafereelen, beschrijft Johan Been het visserijverleden van de stad Brielle. Een herinnering daaraan is de Prikkevest. Been schrijft over dit kleine stukje van de stadsgracht dat tussen de wijken Meeuwenoord en Maarland in ligt: 'In den bloeitijd onzer stad heeft men daar de prikken in het leven gehouden. Dat moet door stroomend of in beweging gebracht water geschieden, gelijk elke visscherman je vertellen zal. Welnu, die strooming of trekking had men in voldoende mate door de werking van de Noordsluis, zooals men nu nog wel na kan gaan. Er werd in de dagen, toen den Briel een visschersplaats was, ook bijzonder voor het aas gezorgd. Al heel vroeg, namelijk in de Keuren ("Vorboden") van 1346 leest men van de aanstelling van een hoofdman over dezen tak van dienst, als ik mij voor dien ouderwetschen tijd eens zoo nieuwerwets mag uitdrukken.
Die hoofdman had den titel van Aasgraaf en nevens zich twaalf personen, die met hem al de aangelegenheden aangaande het aas beheerden en bij verschillen zelfs de rechtspraak had. Het was dan ook niet geoorloofd ergens anders aas op te doen, dan uit en in den Briel.'


In de hedendaagse handwoordenboeken komt het woord Aasgraaf niet meer voor. Misschien nog in een enkel puzzelwoordenboek, maar voor een goede omschrijving van het begrip zijn we aangewezen op het Woordenboek der Nederlandsche Taal, kortweg WNT. In dit historisch woordenboek, het grootste woordenboek ter wereld, staat ook het lemma Aasgraaf. Het aardige hiervan is dat dit beroep met Brielle in verband gebracht wordt. Het kan zijn dat het woord Aasgraaf ook in andere Hollandse steden gebruikt is, maar de Aasgraaf van Brielle is door de overlevering in het boek Beschrijving van de stad Brielle en den lande van Voorn door K. van Alkemade voor het nageslacht bewaard gebleven. De vermelding in het WNT is dan ook op Van Alkemade's boek gebaseerd.

De Aasgraaf hield dus toezicht op het aas. Dat aas bestond in Brielle uit prikken. In kookboeken wordt de prik een lamprei genoemd en weer ergens anders heeft men het over negenogen. Zo op het eerste gezicht lijkt de prik op een aal of paling, maar ze hebben geen kieuwspleten zoals een echte vis. Ze halen adem door de zeven gaten die op een rijtje aan de zijkant van hun kop staan en wanneer we daar het oog en het neusgat bij optellen dan zien we negenogen. De prik werd als aas gebruikt in de beugvisserij.
Een jongmaatje (geen borrel, maar een leerjongen) werd aan boord ingezet als prikkebijter. Aan hem de taak de kop van de prik te bijten. Wat overbleef werd in stukken gesneden en aan de haak geslagen om als aas te dienen voor de kabeljauwvangst. Waarschijnlijk zijn er eeuw na eeuw prikkebijtertjes geweest.

In het toneelstuk Op hoop van zegen van rond 1900 zegt een visser die op zijn jongensjaren terugkijkt: ,met je grootvader heb 'k zelf gevaren - ja. Toen had 'k ook liever bij moeders pappot gezeten, dan prikken levend gehouen met handen als klompies ijs - en liever in 'n versche boterham gehapt as prikkekoppen afgebeten.'
Het beroep prikkebijter bestaat niet meer. De vis is inmiddels beschermd, maar in de zuidelijke landen wordt de (rivier-)prik, of lamprei nog steeds gastronomisch gewaardeerd.
De vis smaakt naar een bloederige paling en er hoort een fles rode Bordeaux bij, eet u smakelijk!