Over het weer valt altijd wel iets te zeggen. Begin je met iemand die ouder is een praatje over het weer, dan krijg je meestal te horen dat het weer vroeger anders was: toen had je pas warme zomers en koude winters! Wie nu denkt dat dit een typisch eigentijdse opmerking is, van iemand die je wil vertellen over het effect van broeikasgassen op ons klimaat, heeft het mis. Ook bijna drie eeuwen geleden, toen er nog geen verklaringen waren voor het stijgen van de temperatuur, zeiden de mensen al tegen elkaar: 'Het schijnt alsof ons klimaat veranderd is, er zijn geen koude winters of hete zomers meer als in vorige jaren, het is zelfs alsof men sinds de strenge winter van 1709*) in een gestadigen herfst leeft.' **) Met dit achttiende-eeuwse weerpraatje, dat bewijst dat een dergelijk gesprek van alle tijden is, begon Jan Kluit (1722-1811) in 1740 in zijn Brielse Jaarboek zijn verslag over de kou van dat jaar.
De winter van 1740, de winter waarin het van 10 januari tot 16 maart aan één stuk vroor, was de koudste Brielse winter ooit. Daarover wilde Johan Been in 1898 schrijven. Naast het verslag van Jan Kluit sprokkelde hij, uit een keur aan boeken en geschriften die hij als archivaris onder ogen kreeg, de gegevens bij elkaar voor zijn kalenderblaadje van 4 januari. De verzameling kalenderblaadjes, met opmerkelijke feiten en leuke weetjes uit de streek, publiceerde hij tweemaal per week in de plaatselijke krant. Hoe zo'n kalenderblaadje eruitzag, kunt u op de homepage van deze website zien.
In het Weekblad van Voorne, Putten, Goedereede en Overflakkee schreef Been voor de krant van 4 januari 1898 onderstaand kalenderblaadje:
'Was de ellende in dien winter groot geweest, de gevolgen zouden niet minder verschrikkelijk, misschien nog wel erger zijn.(...) Nog op den 11den Mei kon men niet dieper graven dat twee voet beneden de oppervlakte.(...) Vreeselijke ramp! De wortels van het gras en dus ook van het graan waren bevroren. (...) De kleinere boeren deelden met hun arm vee het voedsel, tot zij zelf bijna van honger moesten omkomen. Maar 't was ook zo hard, die beesten klagelijk te hooren loeien om eten. Men zond ze in de wei, omdat men ze toch in den stal niet houden kon en niet uitstaan altijd die akelige kreten vlak bij zich te hooren; maar 't was eigenlijk nog akeliger ze daar op die dorre vlakten te zien heen sukkelen, den snuit ten bloede toe schrapende over den kale grond om te zoeken naar gras, dat wegbleef, aldoor wegbleef.'(...)'En overal elders werd in diezelfde mate de veestapel geteisterd, erger dan in de dagen van de veepest het geval zou zijn.
Hopen op invoer uit andere landen, kon men niet, omdat overal in Europa de winter van 't jaar veertig bijna dezelfde noodlottige gevolgen had.****)
'De kou van het jaar veertig' verscheen in het tijdschrift Eigen Haard van 1903,
en in, Historische Fragmenten, een boek dat een aantal gebundelde artikelen van Johan Been bevat.
Noten:
*) Zie voor de winter van 1709 en 1706, 23 januari 1709 in de Brielse Kalender. Dit kalenderblaadje heeft als onderwerp het openhakken van de Brielse haven en het ijsvrij houden van de haventrappen door de zakkendragers.
**) Historische Fragmenten, blz. 239.
***) Jan Kluit, chroniqueur van de Brielse geschiedenis, schreef 21 jaarboeken.
****) Historische Fragmenten, blz.246-247.