François Pieter Gomar (†1752) legateert aan het Weeshuis te Brielle 56 duizend gulden

door Johan Been

Het is bij het Merula-weeshuis ook altijd geen weelde geweest. Het kon wel rekenen op enige vaste inkomsten, en gold het als een vrome en goede gewoonte voor iedereen, die het doen kon, om in zijn testament een legaatje aan het Weeshuis te vermaken. Zo vond ik in het Testament, dat de toenmalige kapitein Maerten Herpertsz. Tromp in 1634 maakte, tweehonderd Carolus guldens had gelegateerd 'aan het Weeshuijs der Stadt vanden Brielle'. Maar het aantal wezen kon zo klimmen, dat dergelijke inkomsten niet meer voldoende waren. En evenals thans (=1895) in Den Briel elke drie maanden een collecte gehouden wordt voor de 'Geuzenwezen'(van het Geuzengesticht in de Voorstraat), moest men in het jaar 1729 zijn toevlucht nemen tot een collecte om de veertien dagen voor de 'Merula-wezen'.

Den 19e Februari 1729 werd dit besluit genomen, nadat de boekhouder ter vergadering had voorgedragen, dat 'het voorsz. Huijs door de menigvuldige kinderen, die dagelijks in het selve quamen, soo merkelijk ten agteren quam te raken, dat noodzakelijk door enige middelen diende te werden ondersteunt.' Waarop werd 'goetgevonden en verstaen dat van nu voortaen om de veertien dagen ende sulks bij beurte soo voor den huijsarmen als het weeshuijs zal werden omgegaen omme de Liberale gifte der goede ingesetenen tot soulaes van het voorsz. Huijs in te samelen ende sal hier van gegeven werden Extract aen de heeren Predicanten omme het selve op aanstaende Sondag de Gemeente van de Predikstoel bekend te maeken'. Dit geschiedde alzoo, en de inzameling werd steeds des Zondags gehouden, als het ware om de lieden, die pas Gods Woord gehoord hadden, in de gelegenheid te stellen het gehoorde in beoefening te brengen. Deze collecte bleef in stand tot het jaar 1763, toen op Dinsdag den 13e September besloten werd, aan haar een andere bestemming te geven. Want in den laatsten tijd was nu weer het Gasthuis achteruitgegaan, en daarom werd door burgemeester De la Bassecour voorgesteld, 'om de gemelde collecte met de armbus om de veertien dagen voor het Weeshuijs, om de hier voren (aangevoerde) redenen over te brengen op het Gasthuijs, ten eijnde het zelve huijs in deszelfs verval zoveel mogelijk te soulageren en te hulp te komen'.

Wat was de oorzaak, dat het Weeshuis van het ingezamelde geld kon afzien ten behoeve van de oude bewoners van het Gasthuis?

In dezelfde resolutie wordt de volgende verklaring gegeven, want burgemeester De la Bassecour had opgemerkt, dat het Weeshuis 'door de vrijgekomen erfenis van den heer oud-burgemeester François Pieter Gomar niet alleen een keer gered is, maar zelfs jaarlijks komt over te leggen'(op een toelage kan rekenen). Deze opmerking van den heer De la Bassecour kwam echter vrij laat. Want reeds gedurende een tiental jaren was het Weeshuis in het genot van deze grote erfenis. Den 9en October van het jaar 1752 toch was de heer Gomar overleden, en het bleek, dat hij aan het Weeshuis het vorstelijke legaat van ruim 56 duizend gulden had vermaakt. Geen wonder, dat de Regenten van het Weeshuis,ja,de Regeerders der stad besloten, om, nevens den sterfdag van Merula, ook den sterfdag van Gomar te vieren en hierop doelde de volgende resolutie, welke den 8en September 1753 genomen werd: 'De heer Burgemeester Van Hoogwerf heeft uijt naam van heren Regenten van het Weeshuis binnen deze Stad, ter vergadering (medegedeeld) dat heren Regenten met den anderen had gesproken of het niet behoorlijk en passelijk zoude zijn, dewijl den heer Oud-burgemeester Dr. François Pieter Gomar, het voorzs. Weeshuijs tot desselfs enige ende universeele Erfgenaem heeft genomineert, dat heel considerabel zal zijn, dat ter hemgelijker gedagtenisse van genoemde heer Gomar jaarlijks op de 9en October, zijnde den dag van deszelfs overleijden, aen den kinderen in genoemd Weeshuijs (onderhouden) werdende, een vrolijke maaltijd werd gegeven, schoon het selven wel niet bij den Testamente is geordonneert off besproken.' En in dier voege werd door de Magistraat besloten den 9en October tot een jaarlijkschen feestdag te verheffen 'ter gedagtenisse van de voorn. heer Oud-Burgemeester Gomar voor de liefdadigheid aen het voorsz. Huijs bewesen.

Of in het Merula-weeshuis nog in deze dagen (=1895) de Gomardag gevierd wordt, is mij onbekend. Wel weet ik, dat er nog eenmaal booze dagen voor het Weeshuis aanbraken, in de jaren 1771, '72 en '73, toen door kolossale stijgingen der graanprijzen, het brood zeer duur werd. Toen was er geen sprake meer van feestmaaltijden, ja, het werd zoo erg, dat de Regeering der Stad zich tot de Regenten van het weeshuis wendde en den 23 Sept. 1773 in echte stadhuistaal verzocht er eens over na te denken om, wegens de duurte der levensmiddelen, een bezuiniging in 'het dagelijksche eeten' te brengen. De Regentessen echter moesten hierin bepaald gehoord worden, en het zullen wel die dames geweest zijn, die den raad gaven maar weer met de veertiendaagsche collecte te beginnen. De heren dachten waarschijnlijk meer om het behoud van het kapitaal, waar ze liever niet aankwamen; de dames dachten meer aan de eetlust der kinderen. Hoe dit zij, den 21 Januari 1775 werd besloten 'uit hoofde van de goede situatie van het 'Gasthuis' de collecte (weer) 'om de veertien dagen, over te brengen van het Gasthuijs op het Weeshuijs dezer Stad'. In de kerk zou daarvan de gemeente met opwekking tot milddadigheid kennis gegeven worden, en er zou verzocht worden er wel op te letten 'dat de liefdegaven, aan de weesjongens met den bus omgaande, niet in haar particulier, maar in de bus zelfs, als tot onderhoud van gemelde weeskinderen (bestemd), mogen (moeten) werden gestooken.' Men ziet: van een verkeerd geplaatst medelijden hielden onze Regenten niet.