Zo waren de jongens van Jan de Witt
door Jenneke Groeneveld
Zo was Johan Been:
Als correspondent van de lokale Brielse en van verschillende landelijke kranten, beperkte Johan Been zich niet alleen tot de plaatselijke nieuwtjes.
Hij zag zijn taak als verslaggever breder en vulde lokaal nieuws aan met historische bijdragen, die hij soms op verzoek en soms
op eigen initiatief schreef. Het is daarom niet verwonderlijk dat hij de redactie mocht doen van de rubriek met nieuw uitgekomen
historische boeken en tijdschriften. Zo geeft Been in de rubriek 'Nieuwe Uitgaven' van de
Nieuwe Rotterdamsche Courant regelmatig korte beschrijvingen van de inhoud van tijdschriften
als 'Nederlandsche Monumenten', 'de Navorscher', het 'Nederlandsch Archievenblad' en andere historisch getinte bladen. Daarnaast berichtte hij in
dezelfde rubriek over nieuw verschenen boeken. Een belangrijke publicatie in deze periode waren de brievenboeken van Johan de Witt, een zesdelige serie die
tussen 1907 en 1919 verscheen. In een van de aankondigingen van die boeken vermeldt Been: "De nieuwste publicatie van het Historisch Genootschap blijkt van
veelzijdige betekenis te zijn. Niet alleen over de regering van Unie en Gewest en buitenlandse politiek verrijkt zij onze kennis, maar
zeker ook voor de beschavingsgeschiedenis van de tijd van Johan de Witt kan men er waardevolle gegevens in vinden." De waardevolle gegevens die Been eruit viste, kwamen hem goed van pas.
Want hij, met zijn levendige verteltrant en mooie woordkeuze, bouwde rondom die gegevens een mooi historisch verhaal voor jong en oud.
In de jaren 1909 en 1910 verschenen er dan ook drie verhalen van Johan Been waarin Jan of Johan de Witt (Been gebruikte beide namen)
een belangrijke rol speelt.
Driemaal een ode aan Johan de Witt*)
Zo was Johan de Witt:3>
In het korte verhaal, Een tooverstukje van Jan de Witt, **) draait het om een door De Witt gemanipuleerd besluit dat strikt geheim gehouden
moest worden. Het 'toverstukje' komt erop neer dat Jan de Witt en zijn partijgenoten, met de door hen gestuurde onoplettendheid van de
heren Staten, het stemmen wisten te beïnvloeden, met als resultaat dat Michiel de Ruyter in het geheim gemachtigd werd naar de Westkust
van Afrika te varen om de daar bedreigde Nederlanders tegen de Engelse vijand te beschermen.
(...)"Voorzichtig als zij waren, lieten zij zich niet dadelijk uit over het plan,(...)maar als onwillekeurig wendden zij hun blikken naar
een hunner medeleden, een lang, schraal man. Het was de Raadpensionaris van de Staten van Holland, Jan de Witt. Geen spier van zijn gelaat
bewoog zich, toen hij zo plotseling de gespannen aandacht van de heren op zich gevestigd zag: maar dat hij ook dadelijk het plan doorzag,
bleek uit zijn op koelen toon geuite woorden, waarmee hij het stilzwijgen verbrak: 'De grootste moeilijkheid zou hierin bestaan, het besluit
geheim te houden.' Er was nog niet eens van een te nemen besluit gesproken, maar Jan de Witt had door deze woorden de beraadslaging reeds
daar gebracht, waar zij zijn moest."
In 1910 plubiceerde Been in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift "Een praatje over Jan de Witt"***), met acht illustraties. De titel is goed gekozen,
want op een gemoedelijke praattoon vertelt Been in deze bijdrage over het leven van Jan de Witt. Na een opsomming van de vele activiteiten
van De Witt, roept Been:
"Lieve hemel, waar haalde Jan de Witt al die tijd vandaan?"
Hij vervolgt zijn opsomming en verzucht:
"[en] dan (...) dat schrijven van allerlei
brieven! De meeste - weldra alle - zijn gedrukt en ze vormen dikke delen. Hij nu had geen mierennest van ambtenaren, maar slechts een commies
en een paar klerken. En voor al dat werk, waarvan men duizelt wanneer men er zich even indenkt, genoot hij slechts drieduizend gulden per jaar.
Alleen als men zich voorstelt, hoeveel hersenenergie deze man moest verbruiken voor zijn reeks van brieven aan onze gezanten in Engeland,
Denemarken en Zweden, voelt men zich inderdaad klein. Want die brieven hielden geen praatjes in over mooi weer! Zij beslisten over vrede en oorlog.
Van hun handige inkleding en hun grote doordachtheid - want geen woord mocht er te veel of te weinig in zijn! - hing in enkele gevallen het wel of
wee van naties en koninkrijken af. Met geen sabelhouw kon een lastige knoop doorgehakt worden, maar krassend wond de veren pen een kluwen van
woordjes en zinnen om het eigenbelang van oorlogszuchtige vorsten en van naar een groot of een klein doel strevende volken.
Want 'vrede, vrede!' - dat woord van koning Nobel den leeuw, was ook de leuze van Jan de Witt, al had hij leeuwenhart en óók vossen-schranderheid genoeg,
om het zijn volk wèl in te prenten, dat 'wie den vrede begeert, zich bereide ten oorlog!"
Ook leverde Been in deze periode een bijdrage aan het Gedenkboek van de Nieuwe Gids 1885-1910, getiteld: 'De Jongens van Jan de Witt'.
Voor de bescheiden, nauwelijks pretentieuze Been,
moet een publicatie in het gedenkboek van de gerenommeerde Nieuwe Gids een soort erkenning van zijn literaire capaciteiten hebben betekend.
In deze bijdrage projecteert Been zijn bewondering niet, zoals men misschien zou verwachten, op de schrijvers en medewerkers van het tijdschrift de Nieuwe Gids,
nee, Johan Been doet dat op zijn eigen manier. Als schrijver van maritieme jeugdboeken gaat zijn achting en respect uit naar andere mannen die ook lef
hadden, namelijk naar die als Jan de Witt, als zeeman, en de Jantjes aan dek die de eerste klappen opvingen.
Zo waren de jongens van Jan de Witt:
(...) Hoe stiekem werd er geglimlacht toen Jan de Witt zelf de vloot in zee zou brengen, hoewel alle loodsen en visserlui en niet minder de
vlotelingen beweerden, dat het bij zulk een wind onmogelijk was. (...)En ook als, tegen alle mogelijke voorspellingen in, de schepen door
Jan de Witt tòch naar zee werden geloodst. Of als hij bijvoorbeeld ingeval van ziekte of absentie van Michiel de Ruijter, zelf op het admiraalschip
klom. En hoewel voorgelicht in zaken, die alleen een vele jaren bevaren zeeman kan uitmaken, zette hij de koers naar de vijand. En terwijl hij
die najoeg stond hij zo stevig op de hoge campagne geplant alsof hij zijn zeebenen al in zijn scheepsjongensjaren gekregen had,(...)
En dan, op zo'n moment vloog toch wel even de blik van de geboren zeebonk naar die hoog, flink kordaat opgerichte man met dat heren-gezicht (...)
en 't siste tussen de tanden, "'t is toch een vent!"
In een ander fragment lezen we: (...) "Men kan een schrander bestuur hebben, een wijs en heldhaftig admiraal, maar op het scheepsvolk, dat de gegeven bevelen ten uitvoer moet brengen,
komt het zeker niet het minst aan. Welnu, het is ook een tijdgenoot, en wel een aanzienlijke dame,****) die, ons over de toenmalige geest van onze
zeelieden inlicht. Ze was naar Vlissingen geweest, schreef zij aan haar neef, toen onze vloot met vlaggen en wimpels versierd na de roemvolle
Vierdaagse Zeeslag, (in de tweede Engelse Oorlog, 1665-1667, JG), die tijdens de Pinksterdagen van het jaar 1666 bevochten was, de Wielingen was binnengevallen.
Zij staat ervan te kijken, hoe sommige schepen doornageld waren en begrijpt niet, hoe die het boven water hebben gehouden.
Het volk was vol moed, en velen hoorde zij zeggen, dat ze er van harte naar verlangden weer in zee te steken en de vijand opnieuw op te zoeken.
Een matroos (...) had tegen haar gezegd: "Wij hebben gevoghten maer Godt heeft onse vloot d'overwinninck gegeven". De aanzienlijke dame stond er zeer verwonderd
over "soo ruwen gast soo goddelyck te hooren spreken", want hij had er nog bijgevoegd, dat hij en zijn maats Gods vaderlijke barmhartigheid over zich hadden
afgebeden. Doch een luitenant lichtte haar in, dat op de gehele vloot zulk een geest had geheerst. Wanneer er te midden van de woedende krijg een ogenblikje
van rust was geweest, dan waren de zeelieden "alle te samen Godt te voet gevallen, en (hadden) syn goddelycken seghe afgebeden".
-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-
Noten:
*)In 1918 schreef Been nog een vierde artikel, getiteld: 'De standbeelden voor de gebroeders De Witt', in: Neerlandia, 22, p. 113-117.(zie gedigitaliseerde versie)
**)'Een Tooverstukje van Jan de Witt', is opgenomen in de bundel, De Portier van de Lange Poort, 3e druk, 1924 (zie ook de gedigitaliseerde versie op Delpher)
***) Een praatje over Johan de Witt. Voor de gedigitaliseerde versie, kijk online bij 'Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift', 1910.
****) Die dame was: Maria de Witt, de jongste zuster van Johan en Cornelis de Witt. Zij schreef de brief aan haar neef G. van Voort.(In: Geschiedenis van het
Nederlandsche Zeewezen, deel 2, 1833, door Jonkheer Mr. J. C. de Jonge, p.83-84),(zie ook de gedigitaliseerde versie van dit boek op Delpher)